Zorgplicht voor adviseur nog voordat er overeenkomst van opdracht is?

Op 18 januari 2019 is een interessant vonnis van het Gerechtshof Amsterdam gepubliceerd. Centraal staat hierin de vraag hoe ver de zorgplicht van de financieel adviseur reikt in de fase dat deze contact heeft met een onderneming met het doel deze onderneming tot klant te maken.

Kort samengevat speelt in het vonnis het volgende.

Een financieel advieskantoor heeft voor het eerst contact met een onderneming. Deze onderneming maakt op dat moment gebruik van een andere bemiddelaar voor het beheer van de verzekeringen van de onderneming. Tijdens deze contacten constateert het financieel advieskantoor dat er sprake is van ernstige onderverzekering. Het financieel advieskantoor attendeert de onderneming hierop en maakt offertes met daarbij ook het aanbod om taxaties te laten uitvoeren om te komen tot een correcte berekening van het te verzekeren bedrag.

De onderneming draalt geruime tijd met het reageren op dit aanbod van het financieel advieskantoor. Afspraken worden afgehouden en schriftelijke- en nadere vragen worden gesteld over de offertebedragen die het financieel advieskantoor verstrekte.

Voordat er een nieuwe verzekering tot stand is gekomen, vindt er brand plaats bij de onderneming. Aangenomen mag worden dat de onderneming vervolgens financieel geconfronteerd is met het feit dat er sprake was van onderverzekering.

De onderneming stelt hiervoor met de volgende redenatie het financieel advieskantoor aansprakelijk:

Hij (de onderneming) stelt dat vanaf het moment dat het financieel advieskantoor bemoeienis had met zijn portefeuille op haar de zorgplicht rustte om te bewaken dat [appellant] geen onverantwoorde risico’s zou lopen. Hij verwijt het financieel advieskantoor in dit verband dat zij, na ontvangst van de taxatie en het uitblijven van nadere berichten van [appellant], niet heeft geïnformeerd naar de status van de onderverzekering en de mogelijke rol van het financieel advieskantoor bij het afsluiten van een verzekering. Zij had niet zonder meer mogen aannemen dat geen verdere actie van haar werd verlangd. [appellant] verwijst hiertoe naar jurisprudentie, waaruit volgt dat een tussenpersoon die kennis krijgt van bepaalde omstandigheden die mogelijke gevolgen kunnen hebben voor de dekking, niet stil mag zitten. En voorts dat periodieke controles en waarschuwingen mogen worden verwacht. Door slechts tweemaal te wijzen op onderverzekering heeft het financieel advieskantoor niet voldaan aan de eis dat zij voldoende vaak en voldoende indringend wijst op het risico van onderverzekering, aldus [appellant].

Het Hof volgt deze redenering niet en komt tot het volgende oordeel:

Het hof stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (naar welke jurisprudentie [appellant] ook verwijst) een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Tot zijn taak — het waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen — behoort in beginsel ook dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. 

 De hiervoor beschreven zorgplicht bestaat blijkens de jurisprudentie waarnaar is verwezen binnen een opdrachtrelatie. Zoals hiervoor is geconcludeerd is tussen het financieel advieskantoor en [appellant] geen contractuele relatie ontstaan die de door [appellant] bedoelde zorgplicht in het leven heeft geroepen. De verzekering waar het hier om gaat, waarbij onderverzekering aan de orde was, behoorde bovendien niet tot de portefeuille van het financieel advieskantoor, maar tot die van [Y]. Voor zover de vordering gebaseerd is op de door [appellant] gestelde schending van een zorgplicht kan zij reeds om deze redenen niet worden toegewezen. 

 Het hof ziet in de aangevoerde stellingen, mede in het licht van de overige omstandigheden van het geval, ook geen aanknopingspunten om aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad aan te nemen. Met name kan niet worden geconcludeerd dat het financieel advieskantoor heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij in de precontractuele fase had te betrachten jegens [appellant]. Daarbij is met name van belang dat het financieel advieskantoor [appellant] tot tweemaal toe (ook schriftelijk) heeft gewezen op het feit dat hij was onderverzekerd en zij hem op het hart heeft gedrukt daaraan iets te doen, en daartoe om te beginnen [appellant] de inventaris heeft laten taxeren. Voorts is van belang de omstandigheid dat [appellant] volgens eigen zeggen anderhalf jaar daarvoor al door zijn eigen assurantietussenpersoon op deze onderverzekering was gewezen.

Leermoment
Een leermoment uit dit vonnis is dat financieel advieskantoren er rekening mee moeten houden dat relaties ver kunnen gaan in hun pogingen opgetreden schade te verhalen op de financieel adviseur met wie zij contact hebben gehad. Indien in de verkennende fase relevante risico’s door het financieel advieskantoor worden gesignaleerd doet het kantoor er goed aan om dit schriftelijk en op onmiskenbare wijze aan de prospect duidelijk te maken en deze ook te wijzen op de consequenties die voortzetting van deze risico’s met zich mee kan brengen. In dit geval had het financieel advieskantoor deze zaken goed op orde.

Waardering Assurantieportefeuilles 2019

Al sinds 2004 meet Bureau DFO de wijze waarop financieel advieskantoren de waardes van assurantieportefeuilles bepalen. Doordat van de meeste aspecten data beschikbaar zijn over de afgelopen vijftien jaar, zijn de verschillende ontwikkelingen door de jaren heen goed zichtbaar. In week 6 komt het meest recente rapport beschikbaar. In dit artikel geven we een samenvatting van enkele ontwikkelingen die zichtbaar zijn.

Vraag naar portefeuilles is groot
Niet eerder gaf zo’n groot deel van de adviseurs (64%) aan dat er meer vraag naar assurantie-portefeuilles is dan aanbod. Dit beeld wordt mogelijk voor een deel versterkt doordat in de afgelopen maanden de vakpers zeer regelmatig berichtte over financieel advieskantoren die van eigenaar waren gewisseld. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de verschillende partijen die zich professioneel bezighouden met de aan- en verkoop van financieel advieskantoren unaniem rapporteren dat de tijd tussen het moment waarop een kantoor definitief in de verkoop komt en het moment waarop het kantoor concreet is verkocht relatief kort is. Dit bevestigt het beeld dat in de huidige markt er meer vraag dan aanbod is van financieel advieskantoren.

Zorg over AVG een stuk minder
In 2018 werd aan de respondenten gevraagd wat het effect van de invoering van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG, zou zijn op de ontwikkeling van de waarde van het financieel advieskantoor. Deze vraag werd gesteld enkele maanden voor de concrete invoering van de AVG in Nederland. Destijds taxeerde 37% van de respondenten dat de invoering van de AVG negatief zou uitwerken op de waarde van financieel advieskantoren. Inmiddels is de markt gewend geraakt aan de AVG en denkt nog maar 22% dat de AVG een negatieve invloed heeft op de waardeontwikkeling.

De laatstgenoemde respondenten komen mogelijk tot deze verwachting omdat onder deskundigen verschillend wordt gedacht in hoeverre een verkoper van een portefeuille (dus niet de aandelen van het financieel advieskantoor) gerechtigd is om zonder uitdrukkelijke instemming de complete dossiers inclusief klantgegevens, over te dragen aan de koper. Inmiddels geeft 42% van de respondenten aan bij verkoop aan zijn klanten uitdrukkelijke toestemming voor gegevensoverdracht te vragen.

Aanwezigheid abonnementen wordt negatief gewaardeerd
Rond 2013 was de verwachting dat veel kantoren zouden overgaan op systemen waarbij de kosten van advies en onderhoud (deels) gefinancierd zouden worden door abonnementen die het kantoor met de klanten zouden gaan afsluiten. Uit alle onderzoeken die sindsdien zijn gehouden, zowel door DFO als door anderen, komt het beeld naar voren dat het systeem van abonnementen niet breed ingang heeft gevonden bij financieel advieskantoren. Sinds 2015, toen deze vraag voor het eerst werd gesteld, is te zien dat de markt de aanwezigheid van een substantieel deel van de inkomsten uit abonnementen als een negatieve factor ervaart bij het bepalen van de waarde van een financieel advieskantoor. Gaf in 2015 nog maar 18% aan de aanwezigheid van abonnementen als een negatieve factor te ervaren, in 2019 is dit percentage gestegen naar 44%.

Het totaal is minder waard dan de som der delen
In het onderzoek is, net als in de afgelopen 15 jaar, in beeld gebracht hoe de markt de afzonderlijke onderdelen van een financieel advieskantoor waardeert. Het betreft de onderdelen:

  • Abonnementen;
  • Leven;
  • Schade:
    • Aansprakelijkheid
    • Benzine
    • Brand
    • Rechtsbijstand
    • Overige varia.

In het rapport 2019 is te zien dat de waarde van de afzonderlijke onderdelen hoger gewaardeerd wordt, dan de in het onderzoek opgenomen fictieve portefeuille die is samengesteld uit al deze onderdelen. Het totaal blijkt lager te worden gewaardeerd dan de afzonderlijke onderdelen.

Dit valt te verklaren doordat veel kopers vooral geïnteresseerde zijn om door aankoop van specifieke deelgebieden te groeien en zo door schaalvergroting van die gebieden efficiëntie voordelen denken te kunnen bereiken.

Klik hier om het onderzoek van 2019 te bestellen.

Expertisegroep Schadebehandeling

Toenemende belangstelling voor kwaliteit schadebehandeling

Een schademelding is hèt moment waarop de waarde van het geadviseerde verzekeringsproduct aan het licht komt, en waarbij het klantbelang nadrukkelijk aan de orde is. Het is niet voor niets dat de AFM in haar agenda voor 2019 heeft aangekondigd meer te gaan letten op het uitkeringsgedrag van schadeverzekeraars.

Een correcte en professionele begeleiding en afhandeling van schadeclaims wint dus aan belang. Bureau DFO onderkende dat al in 2016. Sinds die tijd hebben wij diverse initiatieven ontplooid om de functie van schadebehandelaar naar een hoger plan te tillen.

Expertisegroep Schadebehandeling
Zo is in 2016 het startschot gegeven voor de Expertisegroep Schadebehandeling. Dit netwerk van schadebehandelaars van inmiddels een kleine 30 kantoren spijkert kennis bij via workshops die speciaal voor schadebehandelaars worden ontwikkeld en praktijksessies waarbij zelf ingebrachte praktijkcases worden besproken. Uitwisseling van kennis en ervaringen, ook buiten de kaders van deze centraal georganiseerde sessies, is voor de deelnemers een absolute meerwaarde.

Naast het optimaliseren van de uitgebreide kennis die schadebehandelaars behoren te hebben (verzekeringsrecht, kennis van verzekeringsproducten, kennis van jurisprudentie, kennis van brancheregelingen, etc.), ontwikkelen de experts ook in samenwerking met een team van Bureau DFO diverse modeldocumenten die voor schadebehandeling relevant zijn. Daarnaast wordt onderzoek op het terrein van schadebehandeling gehouden en worden benchmarks ontwikkeld.

Opleidingen en workshops
Verder is er veel belangstelling voor scholingsactiviteiten voor schadebehandelaars. Het gaat hierbij om meerdaagse opleidingen en korte workshops, zowel incompany als via open inschrijving.

Tijdens de zeven lesdagen omvattende Opleiding tot schadebehandelaar komen alle relevante aspecten van het behandelen van schades bij een financieel advieskantoor aan de orde. Schadebehandelaars die de opleiding inmiddels hebben afgerond, zijn enthousiast!

Maar ook korte workshops over schadebehandeling worden goed ontvangen, zoals:

Bent u ook een schadebehandelaar die méér wil maken van de functie van schadebehandelaar en daarbij niet rust voordat de klant heeft gekregen waar hij of zij recht op heeft? Neem contact op het Ruud van Bommel, via rvanbommel@dfobv.nl.

Bén je aansprakelijk of vóel je je aansprakelijk? Een wereld van verschil

De Aansprakelijkheids Verzekering voor Particulieren, AVP, dekt het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Wettelijk aansprakelijk zijn is iets anders dan je aansprakelijk voelen. Is sprake van aansprakelijk voelen maar het wettelijk niet zijn, dan kan dit voor de verzekeraar in kwestie aanleiding zijn om te weigeren de schade te vergoeden.

Onderstaand treft u twee voorbeelden uit de praktijk die het verschil illustreren.

Er is sprake van wettelijke aansprakelijkheid

Op vakantie in Bulgarije ontmoet een groep Nederlandse vriendinnen een groep -eveneens uit Nederland afkomstige- vrienden in een uitgaansgelegenheid. Als de groepen ’s nachts gezamenlijk teruglopen naar het hotel tilt een jongen een van de meisjes op en rent hard met haar weg. Ze komen ten val en het meisje loopt een complexe enkelbreuk op.  

 

De jongen zegt dat er sprake was van een ontluikende liefde tussen hem en het meisje en dat een stoeipartijtje daarbij hoort. Hij noemt het voorval daarom een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’.  Het meisje zegt dat ze er niet om heeft gevraagd om opgetild te worden en dat er géén sprake was van een ontluikende liefde en zij vindt het voorval het gevolg van een onrechtmatige daad van de jongen. Het geschil tussen de jongen en het meisje werd als deelgeschil voorgelegd aan de Rechtbank Noord-Nederland.

De Rechtbank oordeelde samengevat als volgt:

‘‘Onrechtmatig is onder meer een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Gevaar scheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576). De jongen heeft het meisje van achteren benaderd en haar een voor haar onverwacht ogenblik opgetild. Het meisje weegt ongeveer 70 kilo. De jongen was onder invloed van alcohol gaan rennen en het is algemeen bekend alcoholgebruik negatieve gevolgen heeft voor de motoriek, coördinatie en evenwicht, en dat het reactievermogen. Het was voor de jongen daarom voorzienbaar dat hij ten val zou komen. De mate van waarschijnlijk dat door de handeling schade bij het meisje kon ontstaan was dusdanig groot dat de jongen zich van dat gedrag had moeten onthouden. Er is geen sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden maar van een onrechtmatige gedraging van de jongen. 

Uitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2019:240

Er is een gevoel van aansprakelijkheid
In een andere zaak gaat het om een consument die langsgaat bij kennissen die hun woning verbouwen. Bij aankomst staat de deur van de woning open. Bij de deur zijn geen waarschuwingen opgenomen. De consument ziet wel een aantal houten planken liggen. Om zijn kennis te helpen neemt hij een aantal van deze planken mee naar binnen. Op de vloer ligt karton. Hij sleept de planken daaroverheen. Ondanks het karton raakt de ondergrond beschadigd omdat het beton nog niet is uitgehard. De schade bedraagt 1650 euro. De verzekerde vergoedt de schade en claimt deze bij zijn AVP-verzekeraar. De verzekeraar weigert de schade te vergoeden.

De geschillencommissie KiFiD deelt de visie van de verzekeraar: de commissie overweegt dat een gedraging niet onrechtmatig wordt enkel omdat daarmee schade wordt veroorzaakt, maar dat zulks slechts het geval is wanneer de mate van waarschijnlijkheid van schade zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid zich van de gedraging had moeten onthouden (zie met name HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300, ECLI:NL:PHR:2000:AA5784).

In het onderhavige geval lijkt de schade te zijn veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden, namelijk het slepen van de planken over het karton op de vloer en het niet uitgehard zijn van de vloer. Verder staat vast dat de consument niet kon zien of anderszins had moeten begrijpen dat de vloer nog niet uitgehard was, zodat hij daarom extra zorgvuldigheidsmaatregelen had moeten treffen. Bovendien lag schade aan de vloer ook minder voor de hand nu de vloer was beschermd met een laag karton. De commissie komt, het voorgaande overwegende, tot de slotsom dat er geen sprake is van een onrechtmatige gedraging.

Uitspraak 2018-246

Deze en andere aspecten van schadeverzekeringen komen uitgebreid aan de orde tijdens de zevendaagse opleiding Schadebehandelaar Financieel Advieskantoor 2019: Meer informatie hierover vindt u via de volgende link: Opleiding tot Schadebehandelaar financieel advieskantoor 2019

 

Gewijzigd SUWI-besluit geeft bemiddelaars collectieve inkomensverzekeringen wettelijke grondslag om persoonsgegevens te verwerken

De verhoogde aandacht voor privacywetgeving heeft in het afgelopen jaar duidelijk gemaakt dat adviseurs en bemiddelaars niet zomaar alle persoonsgegevens mogen verwerken. Vooral met gezondheidsgegevens van consumenten en werknemers moet omzichtig worden omgegaan. Om nog maar niet te spreken over het Burgerservicenummer (BSN).

Ondanks dat dit soort beperkingen in de verwerking van persoonsgegevens al min of meer in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) waren vastgelegd, werd in de aanloop naar de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) pas echt duidelijk wat wel en niet mag. Met name bleek dat er een verbod bestaat op het verwerken van het BSN, wanneer die verwerking niet gebaseerd is op een wettelijke verplichting.

In het najaar van 2018 gaf de Autoriteit Persoonsgegevens te kennen dat bemiddelaars in financiële producten het BSN mogen doorgeven aan banken en verzekeraars. Een expliciete wettelijke bevestiging was er nog steeds niet.

Met ingang van 29 november 2018 is hierin verandering gekomen. Op die datum werd het Besluit SUWI gewijzigd. Dit besluit maakt onderdeel uit van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI).

Via dit besluit hebben werkgevers de bevoegdheid gekregen om bepaalde gegevens over hun werknemers te verstrekken ten behoeve van ‘verzekeringen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid’. In het verlengde van de werkgevers mogen nu ook financiële dienstverleners bij hun bemiddelingswerkzaamheden deze gegevens verwerken en verstrekken. De verkregen bevoegdheid omvat verwerkingen in zowel de precontractuele fase (de fase waarin verzekeraars bepaalde gegevens nodig hebben om bijvoorbeeld een offerte uit te brengen) als de contractuele fase (de fase waarin de verzekeringsovereenkomst met de werkgever moet worden uitgevoerd).

Klik hier voor de volledige tekst van het gewijzigde Besluit SUWI

Bureau DFO biedt op verschillende plaatsen in Nederland workshops aan over dit onderwerp:

Klik hier voor meer informatie

 

Aandachtspunten van collega’s belangrijke bron van inspiratie beleid 2019

Eind 2018 heeft Bureau DFO aan leidinggevenden van financieel advieskantoren verzocht aan te geven wat in 2019 voor hen de belangrijkste aandachtspunten voor hun onderneming zijn. Het overzicht van deze punten vormt een belangrijke inspiratiebron voor ondernemers die bezig zijn hun onderneming te versterken. Het overzicht is zonder kosten te downloaden.

Marktbeeld: veel veranderingen en veel kansen
De markt voor financieel adviseurs ontwikkelt zich positief. Particulieren en bedrijven krijgen op steeds meer terreinen een grotere eigen verantwoordelijkheid te dragen. De onderwerpen waarbij financieel adviseurs een meerwaarde hebben verdiepen en verbreden zich. Die verbreding is bijvoorbeeld te zien bij relatief nieuwe aandachtsgebieden als begeleiding van financiële aandachtspunten bij echtscheiding, estateplanning en duurzaamheidsmaatregelen.

Te zien is dat veel aanbieders die in de afgelopen jaren een beleid leken in te zetten om klanten meer rechtstreeks van dienst te zijn, weer meer aandacht geven aan de mogelijkheid om de klanten via onafhankelijk adviseurs te bedienen. Vanuit het perspectief van de financieel adviseur bezien biedt de markt op dit moment dan ook een positief perspectief.

Ondernemers blijven in beweging
In de afgelopen jaren namen we waar dat ondernemers veel tijd hebben besteed aan het aanpassen van hun bedrijven aan de eisen die voortvloeien uit de Wet op het Financieel Toezicht. Hiervoor is inmiddels bij de meeste bedrijven een goed niveau bereikt en ontstaat er ruimte om weer aandacht te besteden aan de meer commerciële inrichting van de onderneming.

De rode draad is de ontwikkeling dat de zuiver administratieve en routinematige werkzaamheden in snel tempo minder worden, terwijl advieswerkzaamheden zowel in breedte als diepte sterk toenemen.

Veel ondernemers zijn bezig hun ondernemingen aan deze ontwikkeling aan te passen. Voor DFO was dit reden om eind 2018 aan ondernemers te vragen wat voor hen als management het belangrijkste punt was dat men binnen het eigen bedrijf in 2019 ging aanpakken.

De antwoorden op deze vraag geven een goed beeld van de dynamiek die op dit moment binnen het intermediaire deel van onze branche te zien is.

Het overzicht kan echter ook een inspiratiebron voor ondernemers zijn. Bij het doorlezen van de aandachtspunten die collega’s hebben genoemd, zullen veel ondernemers onderwerpen tegenkomen waarvan men bij het doorlezen denkt “dat moeten wij eigenlijk ook doen”.

Acht deelgebieden
De aandachtspunten zijn ingedeeld in acht aandachtsgebieden te weten:

Bedrijfsvoering, medewerkers, klanten, vergoedingsmodel, automatisering, specialisatie, nazorg en samenwerking met verzekeraars.

Serviceprovider Voogd & Voogd heeft het mogelijk gemaakt dat Bureau DFO de inventarisatie zonder kosten aan u beschikbaar kan stellen. De DFO inventarisatie “Aandachtspunten management 2019” kunt u hier downloaden: inventarisatie aandachtspunten management 2019

 

Assurantieportefeuilles: markt in evenwicht maar personeel wordt belangrijker item

Vraag en aanbod van assurantieportefeuilles zijn nog steeds redelijk in evenwicht. Dit leidt tot een gezonde prijsvorming. In de verkoopgesprekken wordt het onderwerp “medewerkers” steeds belangrijker.

Goede doorstroom
De markt van vraag en aanbod van assurantieportefeuilles is op dit moment in evenwicht. Dit betekent dat aangeboden assurantieportefeuilles/ondernemingen binnen een redelijke termijn worden verhandeld tegen prijzen die voor verkopers acceptabel zijn. Nadat in de afgelopen drie jaar de prijzen van portefeuilles licht stegen, lijkt op dit moment een fase van stabilisatie te zijn ingetreden. Hoewel per transactie het tijdpad waarbinnen de gesprekken tussen verkoper en geïnteresseerde kopers plaatsvinden sterk kan verschillen, bedraagt de gemiddelde doorlooptijd momenteel globaal drie maanden, afhankelijk van de omvang van het kantoor.

Markt wacht reikwijdte wetgeving af
De markt is op dit moment in afwachting van de nadere regelgeving rondom transparantie van provisie bij schadeverzekeringen en het antwoord op de vraag of de huidige eerbiedigende werking met betrekking tot provisies voor complexe financiële producten, die voor 2013 waren verleend, gerespecteerd blijft. Op dit moment leidt dit echter nog niet tot een groter aanbod van portefeuilles of druk op de prijsvorming.

Medewerkers wordt belangrijker item
Het onderwerp dat in gesprekken wel een steeds belangrijker item wordt betreft de medewerkers. Bij overdracht van een portefeuille gaan de medewerkers die werkzaam waren voor de over te dragen portefeuille/onderneming van rechtswege over naar de koper.

Een deel van de ondernemingen die portefeuilles kopen, doen dit om te komen tot een grotere efficiëntie van de eigen bedrijfsorganisatie. Door automatisering en nieuwe inrichting van bedrijfsprocessen kunnen zij, met dezelfde hoeveelheid medewerkers, administratief steeds meer verzekeringen beheren. Dit type bedrijven ervaart het “moeten” overnemen van medewerkers vaak als een negatief onderdeel van de transactie en laten dit meewegen in de prijs die zij bereid zijn te betalen. In veel gevallen zien wij dan ook dat in het kader van de verkoop met deze administratief georiënteerde medewerkers exit-regelingen worden afgesproken. Hetzij door de oude werkgever hetzij door de nieuwe werkgever. In beide gevallen brengt dit uiteraard kosten met zich mee.

De aanwezigheid van medewerkers die sterk administratief georiënteerd zijn en die weinig capaciteiten en bereidheid hebben om te veranderen zal naar verwachting steeds nadrukkelijker een drukkend effect hebben op de netto opbrengst van een verkooptransactie.

Drie beschikbare portefeuilles
Haasnoot & Adriaanse treedt in de meeste gevallen uitsluitend op voor de verkopende partij. Op dit moment zijn er meerdere transacties waarbij potentiële kopers en verkopers al in gesprek met elkaar zijn. De afgelopen weken zijn een aantal nieuwe opdrachten verworven. Hieronder vermelden wij er drie:

  • Zeeland: assurantieportefeuille en bancaire activiteiten: circa € 100.000 doorlopende inkomsten
  • Noord-Holland: circa € 475.000 doorlopende inkomsten
  • Noord-Limburg: circa € 350.000 doorlopende inkomsten

Wilt u hierover meer informatie?
Neemt u dan contact op met ons kantoor:

Haasnoot & Adriaanse makelaar in assurantieportefeuilles.

info@habv.nl

06 45 – 04 66 42

Drie experts vertellen u graag over alle actualiteiten tijdens een informatiebijeenkomst
Landelijk vinden er informatiebijeenkomsten plaats waarbij drie deskundigen ingaan op de verschillende aspecten die te maken hebben met aan- en verkoop van portefeuilles. Meer informatie hierover treft u aan via deze link. https://www.dfobv.nl/product/bijeenkomst-waardering-assurantieportefeuilles/

Beroepsaansprakelijkheidsverzekering financieel adviseur verdient meer aandacht

Veel financieel advieskantoren verbreden hun activiteiten of starten nieuwe activiteiten. De “klassieke” standaard beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor financieel adviseurs voorziet niet altijd automatisch in deze veranderingen.

 

Wettelijke verplichting gekoppeld aan activiteit bemiddelen
Vanuit Europees recht geldt ook in Nederland dat financieel advieskantoren een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten afsluiten. De verplichting geldt voor de volgende activiteiten:

  • bemiddelen in vermogen;
  • bemiddelen in hypothecair krediet;
  • bemiddelen in schadeverzekeringen particulier;
  • bemiddelen in schadeverzekeringen zakelijk;
  • bemiddelen in zorgverzekeringen;
  • bemiddelen in pensioenverzekeringen;
  • bemiddelen in inkomensverzekeringen;
  • herverzekeringsbemiddelen in vermogen;
  • herverzekeringsbemiddelen in schadeverzekeringen.

Voor de activiteit adviseren geldt dus geen zelfstandige, wettelijke verplichting tot het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Wel minimaal verzekerde som
De wetgever heeft wel minimaal verzekerde sommen vastgesteld:

  • Voor het optreden als bemiddelaar in (her)verzekeringen moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €1.250.618 per gebeurtenis en €1.875.927 per jaar.
  • Voor het optreden als bemiddelaar in hypothecair krediet moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €460.000 per gebeurtenis en €750.000 per jaar.
  • Voor het adviseren en/of orders doorgeven in deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen (nationaal regime) moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €500.000 per gebeurtenis en €750.000 per jaar.

 

Maar geen minimale dekkingsomschrijvingen
De wetgever heeft echter geen eisen opgenomen ten aanzien van de minimale omschrijving van de dekkingsvoorwaarden. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van het maximale eigen risico of de exacte omschrijving van de wel en niet gedekte werkzaamheden.

Geen dekking kan leiden tot doorhaling vergunning
Vereist de wet bij een financieel dienstverlener de aanwezigheid van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en is deze verzekering (niet langer) aanwezig, dan kan dit voor de AFM-aanleiding zijn de vergunning in te trekken.

Werken met freelancers
Indien een financieel dienstverlener samenwerkt met een of meer freelancers dan is het belangrijk om te onderzoeken of financiële schade die het gevolg is van beroepsfouten van de freelancer en die toegerekend worden aan het kantoor dat gebruik maakt van deze freelancer, onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor vallen. En zo ja of, indien de beroepsverzekeraar van het kantoor na uitkering wel of geen regres mag plegen op de freelancer.

Schade die veroorzaakt wordt door freelancers die niet aan de wettelijke eisen voldoen, bijvoorbeeld omdat zij niet voldoen aan de juiste vakbekwaamheidseisen, valt vaak niet onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor. Het kantoor blijft in dit opzicht dus een aanzienlijk risico lopen indien wordt samengewerkt met freelancers en er geen goede en permanente controle plaatsvindt met betrekking tot de vraag of de freelancer aan alle wettelijke eisen voldoet.

Rebalancing van de effectenportefeuille
Nadat de gemiddelde effectenportefeuille in de afgelopen jaren mooie rendementen heeft laten zien, werd dit beeld  met name in het laatste kwartaal 2018 ruw verstoord. Inmiddels is een deel van het verlies al weer goedgemaakt. Toch heerst er nog de nodige onzekerheid. Deze onzekerheid kan aanleiding zijn om de samenstelling van de effectenportefeuille te veranderen. Financieel adviseurs mogen niet op eigen initiatief tot een dergelijke rebalancing overgaan. Doen zij dit toch en leidt dit tot aansprakelijkheidsstellingen vanuit de consument dan moet ermee rekening worden gehouden dat deze niet vallen onder de dekking van de standaard beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

 Eigen risico bij actuele ORV-discussie
De geschillencommissie KiFiD heeft op 30 mei 2018 [1]een uitspraak gedaan over de taak van de financieel adviseur op het gebied van ORV. Samengevat komt het oordeel van de geschillencommissie erop neer dat de consument van de adviseur mag verwachten dat deze hem tijdig attendeert op mogelijk te behalen premie-voordelen, indien verzekeringsmaatschappijen hun premies marktbreed verlagen en het voor de consument een optie is om de bestaande overlijdensrisicoverzekering te beëindigen na eerst zekerheid te hebben gekregen dat hij tegen een lagere premie voor een nieuwe verzekering wordt geaccepteerd.

In de bewuste uitspraak van de geschillencommissie werd de adviseur tot een schadevergoeding van € 3.268 veroordeeld. Deze schade bestond uit een gedeelte van de door de consument ‘te veel” betaalde ORV-premie”

Op zichzelf is hier sprake van een beroepsfout die normaal gesproken onder de dekking van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering valt. Echter, indien elke klacht van een consument als een aparte beroepsfout wordt gezien, waarbij ook elke keer opnieuw het eigen risico in rekening wordt gebracht, dan kan dat alsnog ertoe  leiden dat kantoren deze schade niet kunnen opvangen. Daarmee komt de zekerheid die de wetgever met de verplichtstelling van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de consument heeft willen scheppen,  ter discussie te staan.

Bureau DFO verwacht dat de kernvraag of in dit dossier sprake is van een serie afzonderlijke beroepsfouten waarbij telkens het eigen risico apart geldt, dan wel een reeks identieke beroepsfouten waarvoor slechts éénmaal het eigen risico geldt, uiteindelijk door de rechter zal moeten worden beantwoord.

Geen algemene uitspraken over ORV-kwestie
De uitspraak van de geschillencommissie KiFiD lijkt helder. Toch mag deze uitspraak niet veralgemeniseerd worden. Bij de beantwoording van de vraag of de adviseur “iets te verwijten valt” kunnen in theorie twee uiterste situaties worden onderscheiden.

Aan de ene kant is het denkbaar dat de adviseur 10 jaar geleden een ORV aan een klant heeft geadviseerd, zijn bemiddeling bij de totstandkoming heeft verleend, daarna nooit meer enig contact met de klant heeft gehad en ook geen andere financiële producten voor de klant heeft begeleid. In deze situatie ligt het minder voor de hand om de adviseur een verwijt te maken dat hij de klant niet heeft benaderd naar aanleiding van veranderingen in de markt met betrekking tot de premie van ORV.

Aan de andere kant is het denkbaar dat de adviseur als raadsman van de consument optreedt met betrekking tot een volledig pakket financiële diensten en in dit kader jaarlijks uitgebreid overleg met de klant heeft. In deze tweede situatie ligt een verwijt richting de zwijgende adviseur eerder in de rede dan in de eerste situatie.

Voor de vraag of in een concrete situatie met recht de adviseur een verwijt gemaakt kan worden, kan worden gekeken of het voorliggende dossier meer verwantschap met de eerste situatie dan wel met de tweede situatie heeft.

[1] https://www.kifid.nl/fileupload/jurisprudentie/GeschillenCommissie/2018/uitspraak_2018-339.pdf

Aandachtspunten brief Minister Hoekstra

Op 15 januari jl. heeft Minister van Financiën, W.B. Hoekstra, een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gezonden met de aankondiging van een aantal initiatieven om te komen tot verbetering van de klantgerichte advisering. In dit artikel gaat DFO in op een aantal aspecten van deze brief die in de media nog maar beperkt aandacht heeft gekregen.

Execution Only

Consumenten kunnen besluiten zonder advies een financieel product aan te schaffen. Artikel 80 2 Bgfo bepaalt dat bij een aantal financiële producten de aanbieder of bemiddelaar eerst voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst dient vast te stellen of de consument of cliënt over voldoende kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s zijn verbonden aan het desbetreffende product. Indien blijkt dat deze kennis onvoldoende is, moet de financieel dienstverlener de klant hierop attenderen. Wil de klant de transactie toch doorzetten, dan mag de financieel dienstverlener hieraan zijn medewerking geven.

Deze eis geldt voor onder meer:

  1. betalingsbeschermers;
  2. complexe producten (zie definitie Wft artikel 1);
  3. hypothecair krediet;
  4. individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering.

De praktijk laat zien dat meerdere partijen met deze eis “een loopje” nemen. Onder meer door vragen te stellen die nauwelijks serieus zijn te nemen, de gelegenheid te bieden de toets meerdere malen achter elkaar te maken net zo lang totdat er een voldoende wordt behaald en het vooraf aangeven welke antwoorden “juist” zijn.

Eerder heeft het CITO aan de sector aangeboden om te komen tot een goede wijze van toetsen. De sector heeft dit aanbod afgewezen.

In zijn brief geeft de minister aan dat hij wil overgaan tot verbetering van de kennis en ervaringstoets. De komende tijd zal leren of, bijvoorbeeld door inschakeling van een onafhankelijke toets-organisatie als CITO, de minister serieus is in zijn voornemen.

Welke organisaties nemen deel aan het overleg?

In de brief geeft de minister aan dat hij met een deel van de sector in overleg is over verdergaande transparantie van provisie. De organisaties waarmee de minister overleg voert zijn:

  • Adfiz;
  • Consumentenbond;
  • Keurmerk objectief vergelijken;
  • de Nederlandse Vereniging van Banken;
  • Organisatie van Financiële Dienstverleners;
  • Het Verbond van Verzekeraars;
  • Vereniging Eigen Huis.

Transparantie van provisie en de zakelijke markt

De minister geeft aan het verstandig te vinden dat er meer transparantie komt over provisie en dienstverlening voor consumenten bij schadeverzekeringen. De Wft maakt voor verzekeringen een scherp onderscheid tussen consumenten en cliënten.  Met deze laatste groep worden personen bedoeld die in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen.

Uit de brief is niet op te maken of de voorgenomen aanpassingen ten behoeve van transparantie van provisie beperkt blijven tot de particuliere schadeverzekeringen of ook tot de zakelijke schadeverzekeringen.

Level playing field
Provisie zoals de financieel advieskantoren die ontvangen, bestaat voor een deel uit een vergoeding van kosten voor werkzaamheden die het kantoor maakt om de klant te helpen die zekerheid aan te schaffen die past bij de persoonlijke situatie van de klant. Voor een ander deel bestaat de provisie uit een vergoeding voor de kosten om het financiële product van de verzekeraar bij de klant te krijgen; de kosten van distributie en om de betreffende verzekeringen na totstandkoming te beheren.

Indien de kosten van advies ook bij schade transparant gemaakt moet worden, dan zal dit in het kader van het level playing field ook hebben te gelden voor de verkoop-adviseur. Dit is in de terminologie van de minister de adviseur in dienst van een aanbieder die alleen de producten van die aanbieder verkoopt.

De brief van de minister maakt niet duidelijk of en zo ja op welke wijze directe aanbieders ook de kosten van beheer transparant zullen moeten maken.

Volmacht
Uit de brief van de minister wordt ook niet duidelijk wat de effecten zijn voor het volmachtbedrijf. De vraag die gesteld zou kunnen worden is bijvoorbeeld of een financieel advieskantoor dat nauw verbonden is met een volmachtkantoor en het overgrote deel van zijn productie via deze volmacht sluit zich nog kan kwalificeren als onafhankelijk adviseur wanneer de volmacht en het advieskantoor niet een toereikend aantal op de markt verkrijgbare producten in hun assortiment hebben.

De brief van Minister Hoekstra kunt u hier downloaden:

kamerbrief-over-financieel-advies-consumenten.pdf

 

Hypotheekadviseurs extra alert op aandeel eigenwoningschuld

Een recente publicatie van financieel adviseur en blogger Jos Koets in AssurantieMagazine over de uitwerking van het nieuwe huwelijksvermogensrecht op het hypotheekadvies heeft veel aandacht gekregen. Het artikel werd meer dan 6.000 maal gelezen.

Publicatie AM
Op 13 december jl. verscheen onder de titel “Hypotheekadviseur moet beducht zijn voor fiscale gevolgen nieuw huwelijksvermogensrecht” een artikel waarin Jos Koets de hypotheekadviseur waarschuwt voor de fiscale valkuilen die het nieuwe huwelijksvermogensrecht voor de adviespraktijk inhoudt.  Hierbij de link naar het betreffende artikel: https://www.amweb.nl/financiele-planning/nieuws/2018/12/hypotheekadviseur-moet-beducht-zijn-op-fiscale-gevolgen-nieuw-huwelijksvermogensrecht-101114326

Directe aanleiding voor valkuilen
Op 14 april 2017 heeft voormalig staatssecretaris Wiebes in een brief aan de Tweede Kamer uitleg gegeven over de toepassing van de eigenwoningregeling bij verschillende samenlevingsvormen. Deze uitleg staat echter lijnrecht tegenover de manier waarop hypotheekadviseurs tot dan toe advies gaven.

Bij het kopen van een woning, samen met een partner met een eigenwoningverleden, leidt de toepassing van deze ‘wettelijke regeling’ nu meestal tot een conflict tussen de civiele en de fiscale verhoudingen binnen de eigenwoningschuld. Omdat hierdoor vaak een aanzienlijk deel van de schuld in box 3 valt, is het toepassen van de wettelijke regeling eerder uitzondering dan regel geworden.

De klant kan nu alleen nog (fiscaal) optimaal geadviseerd worden door de toepassing van het Goedkeurend besluit van 30 januari 2018 of door het afspreken van een andere draagplicht in de eigenwoningschuld tussen de partners.

Regeling uitgelegd voor de praktijk
Het is belangrijk dat hypotheekadviseurs de nieuwe fiscale regels goed kunnen toepassen. Ook is het van belang dat zij de afspraken met de klant en de informatie die zijn geven aan de consument goed vastleggen.

Gelet op het belang van dit onderwerp en de risico’s die ontstaan indien de advisering onjuist plaatsvindt, heeft DFO in samenwerking met docent Rob Timmermans besloten op vier plaatsen in Nederland (Den Haag, Hoevelaken, Eindhoven en Arnhem) speciale informatiebijeenkomsten over dit onderwerp te houden.

De volgende onderwerpen komen (onder meer) aan bod:

  • Keuzemogelijkheden bij het kopen van een woning met een partner met een eigenwoningverleden in verschillende samenlevingsvormen;
  • Kenmerken van de wettelijke regeling, het Goedkeurend besluit en afspraken over een andere draagplicht in de eigenwoningschuld;
  • Casus: Het kopen van een woning met een partner met een eigenwoningverleden;
  • Casus: het kopen van een woning door partners met ieder een eigenwoningverleden;
  • Vastleggen van de keuze van het advies in de adviesrapportage.

U kunt zich nu aanmelden voor deze bijeenkomst.

Klik hier voor meer informatie