Zorgplicht voor adviseur nog voordat er overeenkomst van opdracht is?

Share on facebook
Share on twitter
Share on linkedin

Op 18 januari 2019 is een interessant vonnis van het Gerechtshof Amsterdam gepubliceerd. Centraal staat hierin de vraag hoe ver de zorgplicht van de financieel adviseur reikt in de fase dat deze contact heeft met een onderneming met het doel deze onderneming tot klant te maken.

Kort samengevat speelt in het vonnis het volgende.

Een financieel advieskantoor heeft voor het eerst contact met een onderneming. Deze onderneming maakt op dat moment gebruik van een andere bemiddelaar voor het beheer van de verzekeringen van de onderneming. Tijdens deze contacten constateert het financieel advieskantoor dat er sprake is van ernstige onderverzekering. Het financieel advieskantoor attendeert de onderneming hierop en maakt offertes met daarbij ook het aanbod om taxaties te laten uitvoeren om te komen tot een correcte berekening van het te verzekeren bedrag.

De onderneming draalt geruime tijd met het reageren op dit aanbod van het financieel advieskantoor. Afspraken worden afgehouden en schriftelijke- en nadere vragen worden gesteld over de offertebedragen die het financieel advieskantoor verstrekte.

Voordat er een nieuwe verzekering tot stand is gekomen, vindt er brand plaats bij de onderneming. Aangenomen mag worden dat de onderneming vervolgens financieel geconfronteerd is met het feit dat er sprake was van onderverzekering.

De onderneming stelt hiervoor met de volgende redenatie het financieel advieskantoor aansprakelijk:

Hij (de onderneming) stelt dat vanaf het moment dat het financieel advieskantoor bemoeienis had met zijn portefeuille op haar de zorgplicht rustte om te bewaken dat [appellant] geen onverantwoorde risico’s zou lopen. Hij verwijt het financieel advieskantoor in dit verband dat zij, na ontvangst van de taxatie en het uitblijven van nadere berichten van [appellant], niet heeft geïnformeerd naar de status van de onderverzekering en de mogelijke rol van het financieel advieskantoor bij het afsluiten van een verzekering. Zij had niet zonder meer mogen aannemen dat geen verdere actie van haar werd verlangd. [appellant] verwijst hiertoe naar jurisprudentie, waaruit volgt dat een tussenpersoon die kennis krijgt van bepaalde omstandigheden die mogelijke gevolgen kunnen hebben voor de dekking, niet stil mag zitten. En voorts dat periodieke controles en waarschuwingen mogen worden verwacht. Door slechts tweemaal te wijzen op onderverzekering heeft het financieel advieskantoor niet voldaan aan de eis dat zij voldoende vaak en voldoende indringend wijst op het risico van onderverzekering, aldus [appellant].

Het Hof volgt deze redenering niet en komt tot het volgende oordeel:

Het hof stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (naar welke jurisprudentie [appellant] ook verwijst) een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Tot zijn taak — het waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen — behoort in beginsel ook dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. 

 De hiervoor beschreven zorgplicht bestaat blijkens de jurisprudentie waarnaar is verwezen binnen een opdrachtrelatie. Zoals hiervoor is geconcludeerd is tussen het financieel advieskantoor en [appellant] geen contractuele relatie ontstaan die de door [appellant] bedoelde zorgplicht in het leven heeft geroepen. De verzekering waar het hier om gaat, waarbij onderverzekering aan de orde was, behoorde bovendien niet tot de portefeuille van het financieel advieskantoor, maar tot die van [Y]. Voor zover de vordering gebaseerd is op de door [appellant] gestelde schending van een zorgplicht kan zij reeds om deze redenen niet worden toegewezen. 

 Het hof ziet in de aangevoerde stellingen, mede in het licht van de overige omstandigheden van het geval, ook geen aanknopingspunten om aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad aan te nemen. Met name kan niet worden geconcludeerd dat het financieel advieskantoor heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij in de precontractuele fase had te betrachten jegens [appellant]. Daarbij is met name van belang dat het financieel advieskantoor [appellant] tot tweemaal toe (ook schriftelijk) heeft gewezen op het feit dat hij was onderverzekerd en zij hem op het hart heeft gedrukt daaraan iets te doen, en daartoe om te beginnen [appellant] de inventaris heeft laten taxeren. Voorts is van belang de omstandigheid dat [appellant] volgens eigen zeggen anderhalf jaar daarvoor al door zijn eigen assurantietussenpersoon op deze onderverzekering was gewezen.

Leermoment
Een leermoment uit dit vonnis is dat financieel advieskantoren er rekening mee moeten houden dat relaties ver kunnen gaan in hun pogingen opgetreden schade te verhalen op de financieel adviseur met wie zij contact hebben gehad. Indien in de verkennende fase relevante risico’s door het financieel advieskantoor worden gesignaleerd doet het kantoor er goed aan om dit schriftelijk en op onmiskenbare wijze aan de prospect duidelijk te maken en deze ook te wijzen op de consequenties die voortzetting van deze risico’s met zich mee kan brengen. In dit geval had het financieel advieskantoor deze zaken goed op orde.

Deel deze nieuwsbrief via sociale media

Share on facebook
Share on google
Share on twitter
Share on linkedin