Beroepsaansprakelijkheidsverzekering financieel adviseur verdient meer aandacht

Share on facebook
Share on twitter
Share on linkedin

Veel financieel advieskantoren verbreden hun activiteiten of starten nieuwe activiteiten. De “klassieke” standaard beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor financieel adviseurs voorziet niet altijd automatisch in deze veranderingen.

 

Wettelijke verplichting gekoppeld aan activiteit bemiddelen
Vanuit Europees recht geldt ook in Nederland dat financieel advieskantoren een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten afsluiten. De verplichting geldt voor de volgende activiteiten:

  • bemiddelen in vermogen;
  • bemiddelen in hypothecair krediet;
  • bemiddelen in schadeverzekeringen particulier;
  • bemiddelen in schadeverzekeringen zakelijk;
  • bemiddelen in zorgverzekeringen;
  • bemiddelen in pensioenverzekeringen;
  • bemiddelen in inkomensverzekeringen;
  • herverzekeringsbemiddelen in vermogen;
  • herverzekeringsbemiddelen in schadeverzekeringen.

Voor de activiteit adviseren geldt dus geen zelfstandige, wettelijke verplichting tot het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Wel minimaal verzekerde som
De wetgever heeft wel minimaal verzekerde sommen vastgesteld:

  • Voor het optreden als bemiddelaar in (her)verzekeringen moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €1.250.618 per gebeurtenis en €1.875.927 per jaar.
  • Voor het optreden als bemiddelaar in hypothecair krediet moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €460.000 per gebeurtenis en €750.000 per jaar.
  • Voor het adviseren en/of orders doorgeven in deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen (nationaal regime) moet u een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben die minimaal de volgende dekking biedt: €500.000 per gebeurtenis en €750.000 per jaar.

 

Maar geen minimale dekkingsomschrijvingen
De wetgever heeft echter geen eisen opgenomen ten aanzien van de minimale omschrijving van de dekkingsvoorwaarden. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van het maximale eigen risico of de exacte omschrijving van de wel en niet gedekte werkzaamheden.

Geen dekking kan leiden tot doorhaling vergunning
Vereist de wet bij een financieel dienstverlener de aanwezigheid van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en is deze verzekering (niet langer) aanwezig, dan kan dit voor de AFM-aanleiding zijn de vergunning in te trekken.

Werken met freelancers
Indien een financieel dienstverlener samenwerkt met een of meer freelancers dan is het belangrijk om te onderzoeken of financiële schade die het gevolg is van beroepsfouten van de freelancer en die toegerekend worden aan het kantoor dat gebruik maakt van deze freelancer, onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor vallen. En zo ja of, indien de beroepsverzekeraar van het kantoor na uitkering wel of geen regres mag plegen op de freelancer.

Schade die veroorzaakt wordt door freelancers die niet aan de wettelijke eisen voldoen, bijvoorbeeld omdat zij niet voldoen aan de juiste vakbekwaamheidseisen, valt vaak niet onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor. Het kantoor blijft in dit opzicht dus een aanzienlijk risico lopen indien wordt samengewerkt met freelancers en er geen goede en permanente controle plaatsvindt met betrekking tot de vraag of de freelancer aan alle wettelijke eisen voldoet.

Rebalancing van de effectenportefeuille
Nadat de gemiddelde effectenportefeuille in de afgelopen jaren mooie rendementen heeft laten zien, werd dit beeld  met name in het laatste kwartaal 2018 ruw verstoord. Inmiddels is een deel van het verlies al weer goedgemaakt. Toch heerst er nog de nodige onzekerheid. Deze onzekerheid kan aanleiding zijn om de samenstelling van de effectenportefeuille te veranderen. Financieel adviseurs mogen niet op eigen initiatief tot een dergelijke rebalancing overgaan. Doen zij dit toch en leidt dit tot aansprakelijkheidsstellingen vanuit de consument dan moet ermee rekening worden gehouden dat deze niet vallen onder de dekking van de standaard beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

 Eigen risico bij actuele ORV-discussie
De geschillencommissie KiFiD heeft op 30 mei 2018 [1]een uitspraak gedaan over de taak van de financieel adviseur op het gebied van ORV. Samengevat komt het oordeel van de geschillencommissie erop neer dat de consument van de adviseur mag verwachten dat deze hem tijdig attendeert op mogelijk te behalen premie-voordelen, indien verzekeringsmaatschappijen hun premies marktbreed verlagen en het voor de consument een optie is om de bestaande overlijdensrisicoverzekering te beëindigen na eerst zekerheid te hebben gekregen dat hij tegen een lagere premie voor een nieuwe verzekering wordt geaccepteerd.

In de bewuste uitspraak van de geschillencommissie werd de adviseur tot een schadevergoeding van € 3.268 veroordeeld. Deze schade bestond uit een gedeelte van de door de consument ‘te veel” betaalde ORV-premie”

Op zichzelf is hier sprake van een beroepsfout die normaal gesproken onder de dekking van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering valt. Echter, indien elke klacht van een consument als een aparte beroepsfout wordt gezien, waarbij ook elke keer opnieuw het eigen risico in rekening wordt gebracht, dan kan dat alsnog ertoe  leiden dat kantoren deze schade niet kunnen opvangen. Daarmee komt de zekerheid die de wetgever met de verplichtstelling van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de consument heeft willen scheppen,  ter discussie te staan.

Bureau DFO verwacht dat de kernvraag of in dit dossier sprake is van een serie afzonderlijke beroepsfouten waarbij telkens het eigen risico apart geldt, dan wel een reeks identieke beroepsfouten waarvoor slechts éénmaal het eigen risico geldt, uiteindelijk door de rechter zal moeten worden beantwoord.

Geen algemene uitspraken over ORV-kwestie
De uitspraak van de geschillencommissie KiFiD lijkt helder. Toch mag deze uitspraak niet veralgemeniseerd worden. Bij de beantwoording van de vraag of de adviseur “iets te verwijten valt” kunnen in theorie twee uiterste situaties worden onderscheiden.

Aan de ene kant is het denkbaar dat de adviseur 10 jaar geleden een ORV aan een klant heeft geadviseerd, zijn bemiddeling bij de totstandkoming heeft verleend, daarna nooit meer enig contact met de klant heeft gehad en ook geen andere financiële producten voor de klant heeft begeleid. In deze situatie ligt het minder voor de hand om de adviseur een verwijt te maken dat hij de klant niet heeft benaderd naar aanleiding van veranderingen in de markt met betrekking tot de premie van ORV.

Aan de andere kant is het denkbaar dat de adviseur als raadsman van de consument optreedt met betrekking tot een volledig pakket financiële diensten en in dit kader jaarlijks uitgebreid overleg met de klant heeft. In deze tweede situatie ligt een verwijt richting de zwijgende adviseur eerder in de rede dan in de eerste situatie.

Voor de vraag of in een concrete situatie met recht de adviseur een verwijt gemaakt kan worden, kan worden gekeken of het voorliggende dossier meer verwantschap met de eerste situatie dan wel met de tweede situatie heeft.

[1] https://www.kifid.nl/fileupload/jurisprudentie/GeschillenCommissie/2018/uitspraak_2018-339.pdf

Deel deze nieuwsbrief via sociale media

Share on facebook
Share on google
Share on twitter
Share on linkedin